Batenburgse zouaven.

In 1866-1869 vertrokken vanuit Batenburg 8 jonge mannen naar Italië om daar als zouaven te gaan vechten voor de Paus. Deze mannen, die voorheen niet verder kwamen dan Nijmegen, Den Bosch of Tiel, waren weliswaar goed katholiek (ze gingen op pad met een verklaring van de pastoor) maar hadden geen idee van wat er eigenlijk speelde in Italië. Ze gaven gehoor aan de pauselijke oproep die hen via de zondagse preek in de parochiekerk bereikte. Uit Batenburg vertrokken:
Hermanus Arents
Theodorus Banken kwam uit Appeltern maar zijn moeder en tante uit Batenburg.
Theodorus Buijs
Wilhelmus de Goeij
Hendrikus van Rooij was pastoorsknecht in Batenburg en vertrok vandaar naar Rome.
Albertus Smits,
Arnoldus van Sommere,
Franciscus Vos,
Martinus van Stippen kwam uit Hernen, maar woonde 1877-1909 in Batenburg.

Kerkelijke staat in Italië 1860De Paus-Koning in nood.

De achtergrond van het vertrek van deze mannen lag in het verre Italië. Er was daar in die tijd een sterk nationaal bewustzijn ontstaan dat tot uiting kwam in een streven naar staatkundige eenheid van het land. Dit betekende een gevaar voor de onafhankelijkheid van de Kerkelijke Staat, waarvan Paus Pius IX toen  koning was. Victor Emmanuel II, de koning van Sardinië, veroverde in 1860 een gedeelte van het pauselijk gebied, dat het midden van Italië besloeg. De Paus behield alleen nog Rome met omgeving, het zogenoemde Patrimonium Petri (Sint Pieters Erfgoed). Hij gaf zich niet gewonnen en wilde dit grondgebied met een sterk leger gaan verdedigen. Daartoe richtte hij een oproep tot de katholieke jongeren in de wereld om hem te hulp te komen. Onder leiding van een Franse generaal werd het “Regiment der Pauselijke Zouaven” opgericht, waarin vrijwilligers uit vele landen dienst namen. In totaal kende dit regiment over de periode 1861-1870 circa 11.000 man, waaronder bijna een derde van Nederlandse of Vlaamse komaf. Uit het land van Maas en Waal kwamen er ongeveer 130. Hun reis begon meestal in Oudenbosch, waar nu nog een geschaalde kopie van de Sint Pieter in Rome aan die periode herinnert. Daar kwamen ze onder de hoede van een goed georganiseerde keten van geestelijken die hen over land naar Marseille en verder over zee naar Rome begeleidden. De reis werd betaald door de kerk, uit donaties. In Rome kregen de mannen een bescheiden soldij.

Een verloren strijd.

De zouaven werden ingezet om de troepen van de Italiaanse vrijheidsstrijder Garibaldi op afstand te houden en om binnenlandse opstanden te onderdrukken. De strijd concentreerde zich op twee momenten: Een campagne in 1867 die uitmondde in de slag bij Mentana, en de inname van Rome door de Italianen in 1870. In 1867 ondernam Garibaldi een expeditie en leverde slag met de pauselijke Zouaven in Montelibretti en later in Monterotondo. Gesteund door de Fransen voerde het pauselijk leger een tegenaanval uit.  In de slag bij Mentana werden de Italianen op 3 november in een bloedige strijd van man tegen man verslagen. In 1870 riep Frankrijk zijn troepen terug, omdat het in oorlog was geraakt met Pruisen. Toen kort daarna het Franse Keizerrijk ineenstortte, had Italië niets meer te vrezen van het Franse leger. Rome werd op 20 september 1870 zonder veel strijd door de Italianen ingenomen. Een dag later werd het pauselijk leger van de zouaven ontbonden en werden de soldaten naar huis gestuurd. De eenheid van Italië met Rome als hoofdstad was een feit. De Paus trok zich als vrijwillige gevangene terug in het Vaticaan en werd daar verder ongemoeid gelaten. Pas met het Verdrag van Lateranen in 1929 werd daarna de status van het Vaticaan als stadstaat definitief geregeld.

Bronnen:
De zouaven in het Land  van Maas en Waal, Piet Lemmers en Rolf van Veen, in Tweestromenlandreeks no. 18, Wijchen, 2000.
Voor Paus en Koning, P. van Essen, Nederlands Zouavenmuseum, Oudenbosch, 2015
Zouavenmuseum, Oudenbosch

JK, herzien november 2019.