Pastoor Antonius van Luunen
Geboren te Wijchen in 1769. Zijn vader was Petrus van Lunen en zijn moeder Hendrina Antonen.
Pastoor in Batenburg in 1796, ontslagen in 1800.
Overleden in Doornenburg 1 oktober 1834. Zijn negatieve nalatenschap ( -fl. 175,50) kwam ten laste van zijn familie.
Pastoraat 1796-1800
Nadat de Fransen in 1794 over de bevroren Maas waren getrokken om ook de Republiek der Nederlanden bij hun revolutie in te lijven, maakten de katholieken van Batenburg aanspraak op de St.-Victorkerk. Binnen twee jaar werd de 27 jarige, van Wijchen geboortige Antonius van Luunen benoemd als de eerste pastoor van Batenburg na de val van de Republiek. Hij kreeg bij zijn aantreden de beschikking over het “Munthuys aen de Grootestraat”. Een paar jaar later zou de dan opgerichte Roomsch Catholieke Gemeente het gebouw aankopen. De pastoor woonde er in het voorhuis met zijn dienstbode. Het was een voor Batenburg aanzienlijke woning met annex een schuur waarin een als tijdelijk bedoeld kerkje werd ingericht. Naast deze woning, die nu nog bestaat, stond in die tijd een soortgelijk pand dat al meer dan honderd jaar dienst deed als protestante pastorie. Beide gebouwen, pal naast de St. Victorkerk, werden vóór de reformatie waarschijnlijk gebouwd en bewoond door kanunniken van het Batenburgse kapittel. De dominee en de pastoor werden nu dus buren, wat voorheen twee eeuwen lang ondenkbaar zou zijn geweest.
Pastoor van Luunen kreeg na enige tijd inwoning van een assistent, de kapucijn Johannes Huijgens. Waarschijnlijk kwam hij in Batenburg terecht via het kapucijnenklooster in Velp bij Grave. Hij vond in Batenburg een onderkomen bij de pastoor en werk als diens assistent. Dit pakte niet goed uit voor de pastoor. Zijn kapelaan veroverde de harten van de parochianen. Huijgens bekommerde zich intensief om hen en met veel kennis van medische zaken. Beter dan de pastoor waarover zij al snel bij diens superieuren klaagden over plichtsverzuim, uithuizigheid, dronkemansgedrag, scheldpartijen en handtastelijkheden. Zelfs de kerkmeesters vielen Van Luunen af tijdens het naar aanleiding van die klachten ingestelde onderzoek. Ze klaagden dat hij soms in geen acht weken had gepreekt, de zieken aan hun lot overliet en vaak onvindbaar buiten de stad rondhing. Ook zou hij, toen hij op zijn gedrag werd aangesproken, zich ernstig hebben misdragen, slaande met zijn vuisten op de communiebank en zelfs dreigend met een blaaspijp. Veel Batenburgers hadden daarom liever Huijgens als hun pastoor.
Misschien was van Luunen inderdaad geen beste herder, maar het is ook goed mogelijk dat onder dit geschil een politiek conflict verborgen lag. Het was een roerige tijd waarin ook in Batenburg patriotten en orangisten scherp tegenover elkaar stonden. De patriotten werden vooral gevonden in de katholieke meerderheid die al twee eeuwen werd geregeerd door een kleine protestante minderheid. Deze stond veelal aan de kant van de orangisten, die de bestaande machtsverhoudingen wilden behouden. De patriotten streefden naar een meer democratisch bestuur volgens de uitgangspunten van de Franse revolutie: vrijheid, gelijkheid, broederschap. Van hun eerste pastoor in de nieuwe tijd verwachtten ze morele en maatschappelijke steun bij dat streven. Van Luunen reed hen in hun ogen met zijn slechte gedrag in de wielen en speelde daarmee hun tegenstanders in de kaart. De orangisten stelden daar tegenover dat de opponenten van Van Luunen gewoon ‘eenen pastor naer de nieuwe mode of van de nieuwe smaak [wilden]’, die meer op de hand van de parochie was. Kortom: waarschijnlijk wilde de overwegend patriottische katholieke meerderheid een meer democratisch gezinde pastoor, en voldeed Van Luunen daar niet aan.
Johan van Os beschrijft hoe de ruzie verder afliep: De onderzoekscommissie hield haar eerste zitting op 20 augustus 1799, vermoedelijk op de pastorie van Niftrik. Zij bestond uit een viertal geestelijken van gemiddeld hoge ouderdom en een al even hoog moreel gehalte: In nauw overleg met het bisdom hebben de commissieleden maandenlang gewikt en gewogen. Een pastoor afzetten was geen alledaags werk. Pas in februari 1800 viel de beslissing. Commissiesecretaris Van Gelder liet Van Luunen weten dat hij toch geen stichtend voorbeeld was. Vóór Passiezondag moest hij uit Batenburg vertrokken zijn. De pastoor stelde zijn kerkgangers op zijn eigen manier in kennis van het aanstaande vertrek. Volgens een ooggetuige stond hij daarbij ‘openlijk voor ’t altaar te lachen’, pakte vervolgens de wijwaterkwast en liep grinnikend en sproeiend van voor naar achter in de kerk. Aldus Johan van Os.
Van Luunen werd van hogerhand ‘eervol’ ontslagen en vertrok naar Doornenburg. Tot teleurstelling van de parochianen blijft ook kapelaan Huijgens niet. Hij werd tot pastoor benoemd in Appeltern waar hij ging wonen maar niet lang bleef. Hij trad uit de kapucijner orde en ontwikkelde zich later tot een ook ver buiten de streek bekend en gewaardeerd priester-medicus. De nieuwe Batenburgse pastoor werd Joannes Smits.
Bronnen:
Os, Johan van, Een kapucijn die dokter werd: Priester-medicus Johannes Huijgens (1799-1813, Tweestromenland, no. 82, 1994/IV
Nuijs, D.A.. In en om de schuurkerkjes in het Land van Maas en Waal. Het kerkelijk leven van de rooms-katholieken in een landelijk gebied onder protestants bestuur (doctoraalscriptie K.U.N.), Druten, 1990.
Schutjes, L.H.Ch., Geschiedenis van het Bisdom ‘s-Hertogenbosch, Derde Deel, St. Michiels-Gestel, 1872.
Heiningen, H. van, Batenburg, eeuwenlang twistappel, Wijchen 1987.
Schulte, A.G., Het Land van Maas en Waal, Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, ’s-Gravenhage 1986.
JK oktober 2020