De zusters van J.M.J. 1881-1930.
Eind oktober 1881 vestigden zich de eerste “liefdezusters”, zoals de JMJ-zusters ook werden genoemd, in Batenburg. Ze gingen meteen met z’n zessen in het nieuwe Sint Jansgesticht aan de slag. Na een paar jaar heeft de kloostergemeenschap de vorm gevonden die ze bijna vijftig jaar zal behouden: een overste met een twaalftal zusters waaronder een schoolhoofd en een paar onderwijzeressen. In de periode van haar bestaan werkten en woonden er in totaal ruim negentig zusters in het klooster. De meesten bleven korter dan drie jaar, maar elf woonden er langer dan twintig jaar en vijf daarvan brachten zowat hun hele werkzame leven door in het Maasstadje.
De kloostergemeenschap heeft in die tijd een stempel gedrukt op het leven in Batenburg. Een vaste kern van zusters was in het dorp geworteld en speelde daar een centrale rol in het kerkelijk leven. Zo lieten ze in de kloostertuin rond de eeuwwisseling een Lourdesgrot bouwen waar alle Batenburgers de maagd Maria konden komen vereren. Mogelijk nog belangrijker echter was hun rol in het basisonderwijs aan de Batenburgse meisjes. De zusters wijdden zich ook aan de ziekenzorg en ondersteunden de armste gezinnen wanneer die aanklopten voor een extra maaltijd voor hun kinderen. In het klooster konden ook de katholieke verenigingen terecht om te repeteren en om uitvoeringen te geven. Het zusterklooster speelde kortom vijftig jaar lang een centrale rol in vele aspecten van het leven in Batenburg.
De zusters voorzagen zelf in hun levensonderhoud. Ze hadden een grote moestuin en hielden kippen en mogelijk ook een koe en een paar varkens. Omdat hun school particulier was kregen ze geen salaris van de overheid.De meeste katholieken waren straatarm zodat veel ouders geen schoolgeld konden betalen. Daarom moesten de nonnen het hebben van de opbrengsten van hun pensionaat en van hun extra onderwijs in Frans, Duits en huishoudelijke handwerken aan de kinderen van ouders die het wel konden betalen. Het zal geen vetpot zijn geweest. Het was in die tijd echter gebruikelijk dat parochianen die iets te missen hadden in natura bijdroegen aan het levensonderhoud van de geestelijkheid. Wat de rijke niet deed voor zijn arme buurman, arbeider of dorpsgenoot, deed hij wel voor de zusters en voor de kerk, waardoor die waar nodig de helpende hand konden bieden. Zo kregen de zusters zowel bestaansrecht als bestaansmogelijkheden .
In 1930, kwam er abrupt een eind aan de Batenburgse kloostergemeenschap. Aan het einde van het jaar waren alle zusters vertrokken, waaronder zuster Lucie, zuster Alena en zuster Ludwiga, die alledrie zo’n 35 jaar hun beste krachten aan Batenburg hadden gegeven en zuster Christinia die 26 jaar in Batenburg had gewerkt. Waren ze een jaar langer gebleven, dan hadden ze het gouden bestaan van hun communiteit kunnen vieren….
Naar verluidt speelde de nieuwe pastoor Metten, die in 1929 was aangetreden, een rol bij dit vertrek. Hij zou niet gediend zijn geweest van de grote invloed van de zusters, waarvan sommigen al een drietal pastoors hadden overleefd, op het leven in Batenburg. Waarschijnlijker dan deze dorpsroddel is het echter dat de leiding van de JMJ-congregatie een zakelijke afweging maakte bij haar besluit het klooster op te heffen.
In de JMJ-kronieken staat het als volgt beschreven: “Toen Demen een katholieke school rijk werd en z’n meisjes niet meer over de Maas ter school hoefde te sturen, bleek het voortbestaan van de Batenburgse school overbodig. Het kleine pensionaat kon om de ongunstige ligging ook niet uitgroeien. Daarom werd besloten, het Sint-Joannesgesticht op te heffen.”
De Batenburgers zullen met enige feestelijkheid afscheid hebben genomen van “hun” zusters die tientallen jaren in hun midden hadden geleefd. Veel ruchtbaarheid buiten het dorp is er echter niet aan gegeven, getuige het ontbreken van enige vermelding over de sluiting van het klooster en het pensionaat in de regionale pers.
Janus Kolen, herzien november 2015